Hieronder staat informatie over de personen in de Arnhemse tak, nog levende personen worden hierin vanwege privacy-wetgeving niet vermeld. De nadruk ligt op de mannelijke familieleden aangezien deze de naam doorgeven. Verdere gegevens zoals precieze data en plaatsen zijn te vinden op de overzichtspagina Genealogie (tekst) (zie het menu).
Arend woonde in Toldijk, een dorpje vlakbij Steenderen dat diende als rustplaats op de route Zutphen-Doetinchem. Arend was er herbergier en eigenaar van de herberg Den Bremer (Bremershuys). Hij volgde hierin zijn vader op die overleed toen hij 6 jaar oud was. Hij verkocht de herberg in 1827 aan zijn schoonzoon Gerrit Jan Wunderink. De familie Wunderink is met inmiddels de 5e generatie Wunderink nog steeds uitbater van deze herberg. Naast herbergier was Arend ook taxateur, buurmeester en gerichtsman. In 1797 komt hij voor op een lijst van personen die schade hebben geleden tijdens de Eerste Coalitieoorlog in 1795. Deze oorlog betekende het einde van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Er valt te lezen dat hij 108 gulden schade had door requisities (het vorderen van goederen) en hand- en spandiensten aan de gecoalizeerde troepen, dit waren onder andere de Nederlandse en Pruisische troepen. Daarnaast had hij nog 1184 gulden en 4 stuivers schuld tegoed van diezelfde troepen. De vijand, de Franse troepen, hadden hem met 15 gulden, 15 stuivers en 8 penningen schuld laten zitten.
Arend trouwde in 1786 met Aaltjen Soerink, ze kregen vier kinderen: Jan (1787), Jantjen (1789), Arent (1793) en Hendrik Jan (1795). Zoon Jan trouwde te Enschede in 1824 met de 50-jarige Gerridina Bekker. Jan was katoenspinner en overleed in 1837 op 50-jarige leeftijd. Jantjen overleed op 13-jarige leeftijd en Hendrik Jan overlijdt 20 jaar oud te Raalte. Zoon Arent was in 1826 kurassier, dit waren zwaar bewapende cavaleriesoldaten te paard, en verwekte tijdens een verblijf in Leiden een dochter bij Maria Willemers. Deze dochter ging door het leven als Aaltje Gordineau de Gouberville en trouwde met Willem Zwaan. Een jaar later trouwde Arent te Steenderen met Berendina Johanna Lenderink, ze kregen dochter Aaltjen voordat Arent in 1828 op 35-jarige leeftijd overleed. Aaltjen trouwde met Tobias Veen, die uit Gronau, net over de grens met Duitsland, afkomstig was.
Nadat Aaltjen Soerink in 1796 was overleden trouwde Arend met Everdina Coops, met wie hij nog zes kinderen kreeg: Aalbertus (1798), deze overleed op 27-jarige leeftijd; Johanna Diderika (1800) zij trouwde met de eerder genoemde G.J. Wunderink; IJzaak (1802), werd nog géén jaar oud; Jantjen (1804), zij trouwde in 1831 met Peter Gerrit van Asselt; Gerard Izaak (1807), overleed nog geen twee maanden oud; Gerhard Isaak (1808).
Gerhard Isaak werd geboren in Toldijk en is het begin van de Arnhemse tak. Hij trouwde in 1832 in Arnhem met Johanna Balthazarina van Beek. Tot 1879 had hij een (brood)bakkerij in de Rijnstraat. Ze kregen 12 kinderen waarvan zeven dochters en vijf zonen. Twee van deze zonen stierven al zeer jong, de andere zonen waren Jan (1840), Gerhard (1842) en Bernardus (1851).
Bernardus was Kapitein der Infanterie van het Oost-Indisch leger voordat hij in 1893 op 42-jarige leeftijd in Arnhem overleed, hij was in 1886 te Semarang op Java getrouwd met Antoinette Hermina Maria Plijnaer, er zijn geen kinderen bekend.
Gerhard trouwde in 1867 met Wilhelmina Apoulonia Zegers. Hij was samen met zijn vrouw winkelier in onder andere hoeden en mode. Ze kregen drie dochters, een vroeg gestorven zoon en zoon Gerhard Jan Izak (1869). Over deze zoon kon ik weinig vinden tot ik een krantenbericht tegenkwam van een J.G. de Gouberville die naar Californië emigreerde. Daar leefde hij verder als John Gordino en trouwde hij in 1900 te San Francisco met Ella Wenzel, een in San Francisco geboren dochter van Duitse ouders. In 1915 krijgen ze een dochter Beatrice. John kwam in 1890 in de Verenigde Staten aan als boer en had in de jaren '10 van de 20e eeuw een juwelierszaak in de hoofdstraat van Salinas (Californië).
Jan trouwde in 1865 met Berendina Engelina Jacobsen. Na het huwelijk ging het stel in Oosterbeek wonen, Jan had daar een slagerij. In 1880 krijgt hij een vergunning voor een slagerij in de Johannastraat te Arnhem. Naast (spek)slager wordt hij ook soms genoemd als bakker. Vlak voor zijn dood in 1894 was hij colporteur (deur tot deur verkoper). Het stel krijgt acht kinderen waarvan er twee binnen een maand sterven. Naast vier dochters krijgen ze twee zonen; Gerrit Isaak (1879) en Daniël Hendrik (1881).
Gerrit Isaak trouwde in 1903 met Anna Maria Petronella Gerrese. Gerrit was Klerk bij de Gemeentewerken in Arnhem en ging in 1937 na zijn eervol ontslag in Oosterbeek wonen. Hij was daarnaast actief in de zwem- en atletiekwereld als jurylid en in bestuursfuncties. Het stel kreeg twee zonen; Daniël Hendrik (Daan, 1904) en Pieter (1907). Deze broers waren zeer sportief, ze wonnen prijzen voor Vitesse bij atletiekwedstrijden en Pieter speelde tussen 1927 en 1929 een aantal wedstrijden als linksbuiten voor Vitesse I. Daan zat begin jaren 1920 een jaar op het Koninklijk Instituut voor de Marine. Pieter maakte de 5-jarige Hoogere Burgerschool af, hij slaagde in 1927. In 1929 vertrokken beide broers naar Nederlands-Indië waar Pieter voor de Rest van Batavia en de Bataviasche Voetbal Club speelde.
Daan trouwde in 1931 met Aaltje Klasina van den Belt, ze trouwden met de handschoen (op afstand), Aaltje zat in Renkum en Daan in Nederlands-Indië. Vlak na het huwelijk vertrok Aaltje naar Nederlands-Indië om bij haar man te gaan wonen. Hij werkte als assistent boekhouder op de suikerfabrieken Goedo, Bagoe, Boedoeran, Remboen en Perning. In 1934 werd in Modjokerto zoon Gerrit Isaak geboren, en in 1935 vertrokken ze naar Nederland waar ze nog een zoon Hendrik Daniël (Henk, 1936) en een dochter Annemarie (1938) kregen. In 1951 scheidde het stel, Aaltje woonde de rest van haar leven in Rotterdam en zorgde alleen voor de kinderen. Ze overleed in 2002 op 94-jarige leeftijd. Daan hertrouwde met M.A. Wielsma en overleed op 92-jarige leeftijd in 1997. Zoon Gerrit deed wat zijn vader niet was gelukt, werken bij de Marine. Hij trouwde in 1958 met Grietje Riemkje (Rietje) Dirksen, ze kregen een zoon en een dochter. Gerrit voer voor zijn werk onder andere naar Nieuw-Guinea waarvoor hij het Nieuw-Guinea Herinneringskruis ontving. Ook was hij zeer actief in de cricketwereld, eerst als speler en later als umpire. Hij was ook betrokken bij het bestuur van verschillende cricketclubs en was mede-oprichter van Cricket Club Den Helder in 1966. In 2000 werd hij benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Hij overleed in 2005.
Pieter woonde in Batavia, hij werd in 1930 opgeroepen als getuige bij de moordaanslag op Poppy Bekkering maar hij wist niets bijzonders te vertellen. In 1931 verloven Pieter en Poppy zich. Pieter trouwde echter in 1939 met Margaretha Louise (Wiesje) Apon. In de oorlog zat Pieter vast in een Jappenkamp. Het stel kreeg twee zonen.
Daniël Hendrik (1881) was in 1904 voorzitter van de net opgerichte Oldenzaalsche Voetbal Vereeniging. Hij trouwde in 1908 als kantoorbediende te Oldenzaal met Louise Adriana Alexandrina Laponder. Het stel krijgt twee kinderen Willem Arnold (1913) en Johanna (Annie, 1909-1997). Hij verhuisde naar Italië en werd procuratiehouder van de Stoomvaartmaatschappij Nederland te Genua (Agenzia Marittima Olandese). In 1920 werd hij de Hollandse vice-consul van de Nederlandse Voetbal Bond te Genua. In 1924 werd hij benoemd tot eerelid van de Genoa Cricket and Football Club wegens sportieve verdiensten. Zijn vrouw komt in 1923 met de SS Johan de Witt naar Genua. In 1924 reist zij met haar kinderen naar Port-Said (Egypte). Daniël wenste de op doorreis zijnde Dirk Lotsy, voetballer in het Nederlands elftal, een voorspoedige reis van Genua naar Nederlands-Indië. In 1932 had Daniël een ontmoeting met kroonprins Leopold III van België en gemalin prinses Astrid. Daniël en Louise verhuisden naar Merano en later naar Bolzano.
Willem Arnold voltooide in 1933 de Hoogere Handelsschool en trouwde met Charlotte Lander. Hij was in de jaren '30 reservepersoneel in het leger en woonde onder andere in Amsterdam en Enschede voor hij na de oorlog naar Madrid en Zuid-Amerika vertrok. Van 1965 tot 1968 was hij hoofd van de KLM in de Nederlandse Antillen, hierdoor was hij onder andere aanwezig bij een overstap van Robert F. Kennedy op het vliegveld van Curaçao.